Na een intensief schaatsweekend sta ik vol optimisme aan de start voor een C2 marathon over 45 ronden. Vanaf het begin wordt er aardig doorgereden en rij ik voorin actief mee (achteraf bleek ronde negen mijn snelste ronde). Als er na vele pogingen uiteindelijk zeven rijders 100 meter voorsprong hebben, lijkt het er op dat ze de mogelijkheid hebben om een ronde in te lopen. Maar het peloton en ikzelf geven zich nog niet gewonnen en de voorsprong wordt minder. Met enkele andere rijders probeer ik er naar toe te rijden, het lukt ons niet. Terwijl op kop van het peloton het tempo hoog hou, wordt ik ingehaald door twee rijders waarvan er een zegt: “We gaan nu maar even dat gat dichtrijden”. Mijn reactie “Ja verdorie daar ben ik dus de hele tijd al mee bezig”. Het lukt ze om naar de kopgroep te rijden. Je achterin “sparen” en dan individueel of met z’n tweeën een sprint naar de kopgroep blijkt de methode te zijn. Uiteindelijk pakt een kopgroep van negen een rondje en moeten wij, het peloton, tien ronden voor het einde afsprinten. Het lukt om achter iemand te blijven waarvan ik weet dat hij een goede sprint kan rijden en zo rij ik langzaam zeker naar voren van het peloton. Ik kom uiteindelijk als vijfde van dat peloton over de finish met een 14de plaats in de einduitslag als gevolg.