Met veertig rijders staan we klaar voor een wedstrijd over vijfenveertig ronden. In de loze ronde rij ik achterin en als de bel gaat die het begin van de wedstrijd aangeeft besluit ik om toch maar wat meer voorin te gaan rijden. Ik ga buitenom het peloton heen maar kom niet echt naar voren. Het tempo van het peloton blijkt dusdanig hoog is dat een beetje versnellen niet genoeg is. Die snelheid, blijkt achteraf, blijft de eerste twintig ronden zo. Vandaar dat het niemand lukt om aan het peloton te ontsnappen. Af en toe breekt ‘t peloton in stukken en soms zit bij het eerste stuk, soms bij het tweede maar gelukkig is er altijd wel iemand die het gat dicht rijdt. Tien ronden voor het einde is het duidelijk dat het een eindsprint gaat worden op dit, voor het eerst, prima ijs dat goed blijft tot het eind. Ik zit voorin en kan alle versnellingen bijhouden. Toch gaat het een keer mis, in de bocht vallen er drie rijders vlak voor mij. Een van drie glijdt naar binnen in plaats van naar buiten in de bocht. En op één been lukt het me om nog net om ‘m te ontwijken. Het gaat natuurlijk wel ten kosten van mijn snelheid en als ik op de laatste honderd meter bijna helemaal buitenom de bocht uit kom, zit ik achter iemand die niet meer versneld. Nog verder buitenom kan niet, is is daar wel plek, maar het ijs is daar niet gedweild en zou me zeker vertragen. Uiteindelijk een 15 plaats, waar ik zeker niet ontevreden over ben na twee dagen geveld te zijn geweest door Corona.